Hoi KNWU – we vinden jullie stom
Als twintiger stopte ik met roken, stofte mijn oude stalen racefiets af, en begon kilometers te maken. Ik had nog nooit een wedstrijd gereden, draaide nog ventieldopjes op mijn fiets, dacht er niet aan mijn benen te scheren, en wist echt niet wat een ’11’ was. Ik ging zonder binnenbandje op pad, kwam thuis met 26 pu gemiddeld, en maakte soms rondjes van twintig kilometer, waar ik wel heel trots op was.
Maar ik fietste.
Met de kilometers verdween de behoefte aan een sigaret (nooit weer naar verlangd). En langzaamaan ook mijn buikje (nooit helemaal gelukt). Ik kreeg steeds meer conditie, ging langere afstanden fietsen. Er kwam een nieuwe fiets, een tweede koersbroek. Ik beklom voor het eerst een berg op de fiets. De groep mensen met wie ik af en toe een rondje maakte werd langzaam groter.
Plaatsnaambordjes kregen een andere betekenis. Ik wist inmiddels heel goed wat een ’11’ is. Iedere tocht leerde ik iets over hoe je moet koersen. Een klein beetje, maar er kwam een echt competitief element in.
In een Franse supermarkt kocht ik een setje wegwerpscheermesjes en een grote bus scheerschuim. In een campingdouche schoor ik voor het eerst mijn benen. Een dag voordat ik voor het eerst de Marmotte ging fietsen.
Terug in Nederland groeide het haar weer op mijn benen, maar ik had iets meegenomen uit Frankrijk dat me blijvend veranderde. Mijn plekje bij de eerste 600 in de Marmotte bracht me een gevoel van koers bij. Onderweg had ik geleerd hoe het is je te meten met andere renners. Dat gevoel wilde ik niet weer kwijt. Ik wilde wedstrijden rijden.
Er volgde een eerste keer Corpus. Na twee rondjes lag ik eraf, en ik zwoer nooit weer terug te komen. €2,50 verspeeld. Het ging veel te hard voor me. Ik zag geen toekomst als coureur.
Een weekje later kwam ik daar op terug. Bij de ICW Eelde. Ik betaalde voor een daglicentie, stapte op. Drie rondjes voor het einde snoot ik mijn neus in het gezicht van Berend Smilda (dat vond hij niet leuk, ik wel), twee rondjes voor het einde ontsnapte ik, een rondje voor het einde werd ik terug gepakt, bij de finish lag ik eraf en finishte is als laatste.
Maar ik wist zeker: dit wil ik weer. Wist ik veel dat ik dan wel met de KNWU te maken zou krijgen.
Inmiddels fiets ik niet meer met blote, ongeschoren benen. Ik heb meerdere keren meegeholpen bij het organiseren van wedstrijden. Ik koop jaarlijks een licentie. En heb onvoorstelbaar veel plezier als amateur – een niveau dat ooit onhaalbaar voor me leek.
Is mijn route bijzonder? Nee, er zijn talloos veel renners die op een dergelijke manier beginnen. Die een andere sport inruilen voor het wielrennen. En die langzaam moeten leren hoe onze sport in elkaar zit. Volgens ons is Tim Krabbé (we noemen zomaar iemand) ooit zo begonnen.
Bij De Koers, het prachtige initiatief op de Groninger Wielerbaan afgelopen zomer, had de HELFT van alle deelnemers geen licentie. Bij het NCK staat altijd een grote groep renners aan de start, zonder licentie. In iedere ICW zijn er renners die nog nooit een koers hebben gereden.
Sommige van die renners komen nooit meer terug, andere worden fantastische renners, weer andere heel matige amateurs en die gaan dan stukjes schrijven voor De Buik.
En het is deze route die vanaf nu niet meer mag. Van onze nobele bond mag niemand meer koersen zonder licentie. Dat vinden we dus stom.
Nee, wij vinden dat ronduit belachelijk. Niet omdat we gratis willen koersen, maar omdat we iedere stumper het gunnen om er een keer afgereden te worden. We gunnen het iedereen om langzaam een beetje renner te worden.
P.s. IK HOEF GEEN LEDENVOORDEEL IK WIL KOERSEN.